donderdag 2 januari 2014

Uitzetting



“Nee hoor, voorlopig hoef ik het land niet uit.” De grauwsluier in mijn hoofd is op slag verdwenen. “Gelukkig”, antwoord ik iets te snel.
Twee uur eerder werd ik gebeld. Of ik op last van de dienst Terugkeer van de IND met spoed een hoogzwangere asielzoekster van uitzetcentrum Vught naar Dokkum wilde brengen? Het is hondenweer, het vriest 12 graden en in het noorden van het land geldt een weerwaarschuwing vanwege een sneeuwstorm.
“Tuurlijk, vanavond nog?” Pas later dringt echt door wat er precies aan me gevraagd is.
Uitzetcentrum? Dokkum? Dat is toch dat vertrekcentrum voor uitgeprocedeerde asielzoekers? Vorige week besloot de Tweede Kamer voorlopig geen vluchtelingen meer uit te zetten. Werk ik daar nu toch aan mee?
Mijn geweten knaagt. Niet doen en mijn werk riskeren? Wel doen en in gewetensnood komen? Ik voel me een laffe collaborateur.
Zó gaat dat dus. 'Wir haben es nicht gewußt'. Lafbek. ‘Befehl ist Befehl’.
Ik strooi mezelf zand in de ogen. Al journalist moet ik waarnemen. Gaat het verkeerd, dan schud ik Nederland wakker. Ik kan haar ook helpen onderduiken.
Heb ik daar wel het lef voor?

Bij de poort van het uitzetcentrum staat een Chinese mevrouw met haar dochtertje. Het kind durft niet in de taxi. “Ze wordt ziek in auto’s”, vertelt haar moeder. Dat ook nog. Niemand heeft verteld dat er ook nog een kind mee zou gaan. Ik heb geen kinderstoeltje, geen schoonmaakspullen, geen wagenziektetabletjes. Moeder heeft duidelijk geen idee hoe ver Dokkum is: “Ik hou haar wel even op schoot.”
Een uur later dan gepland vertrekken we. Ruby, het dochtertje, slaapt in een ergens opgeduikeld kinderstoeltje, spuugdoek onder handbereik.
“Vught is niet goed voor pasgeboren baby’s, het is daar veel te koud. De dokter van het ziekenhuis heeft gezegd dat ik daar niet mag wonen met een baby. Ik mag wel naar het ziekenhuis als de baby geboren wordt, maar daarna moet ik weer weg. Naar Vught kan ik dan niet meer, daarom verhuis ik naar Dokkum. Omdat mijn baby eigenlijk vandaag al geboren zou worden en omdat ik met Ruby en met veel tassen reis, hoef ik niet met de trein.”
Ze vertelt over haar ROA woning in Rotterdam. Daar kreeg ze Ruby, ze had gehoopt dat ze in Rotterdam kon blijven. Zes jaar is ze nu in Nederland, ze spreekt de taal behoorlijk en is evenredig ingeburgerd. Opeens kreeg ze bericht dat de permanente verblijfsvergunning niet doorging. Inmiddels is ze een van die 26.000 uitgeprocedeerde asielzoekers. Sinds Rotterdam heeft ze in vijf AZC’s gewoond. Of zes? Ze weet het niet meer. Ze wil geen vriendschappen meer sluiten. Mensen waar ze zich aan hecht, verdwijnen toch altijd weer. Ruby is de enige die blijft. En straks de baby.
“Ik wil niet terug. Vrouw alleen met twee kinderen kan niet in China. Ruby is niet Chinees, dat kan ook niet.” Ze hoopt maar dat er meer Chinezen zijn in Dokkum.

Ik vraag me af hoe dat met haar kinderen moet gaan. Of moeder getraumatiseerd is, weet ik niet. Ik wil het niet vragen. Ik heb er ook niks mee te maken, net zo min als met de ontbrekende partner waar ik eigenlijk wel nieuwsgierig naar ben, zeker als je Ruby ziet, met haar mokkakleurige huid en fijne zwarte krulletjes. Als mijn passagiere iets kwijt wil, zegt ze het wel. Ze zegt niets.
Mét trauma heeft ze alle kans dat haar kinderen tweede generatie slachtoffers worden. Maar ook zonder dat krijgen ze het moeilijk. Hechtingsstoornissen liggen op de loer. En de haast symbiotische relatie die de vrouw nu met Ruby heeft, is wel begrijpelijk maar niet gezond.

Ondanks de sneeuw, de gladheid en de rukwinden verloopt de reis goed en vinden we vrij gemakkelijk het AZC Dokkum, waarvan enorme barakkencomplexen de nachtelijke skyline tekenen. Ik help de vrouw om haar bagage naar binnen te brengen. Een klein appartement: woonkamertje, keuken, badkamer met toilet en drie slaapkamers. Eén van de slaapkamers is voor een Iraaks echtpaar, in de andere slapen hun dochtertjes. Leuk voor Ruby, twee vriendinnetjes. Mijn Chinese passagiere betrekt de derde kamer alsof het normaal is om zomaar bij wildvreemden in te trekken. “Zijn hier Chinezen?” vraagt ze nog. “Ja, twee gezinnen. Morgen stel ik ze aan je voor”, antwoordt de Irakees. Zijn nieuwe huisgenote propt haar bagage in het piepkleine kamertje. Twee bij vier meter. Twee eenpersoonsbedden, twee kasten en een tafel laten ternauwernood een paadje over om te lopen.
Het is een moderne kerststal, voor een vrouw zonder naam, zonder vrienden, zonder huis, zonder land, zonder toekomst.

21 december 2006




Geen opmerkingen:

Een reactie posten