Het hele gezin wacht me al op aan de deur op. Twee kindjes? Op mijn ritopdracht staat er maar een. Ik heb ook maar één autostoeltje meegenomen in de taxibus. “O, mijn zus d’r gezin gaat ook mee, hun dochtertje is nog kleiner. Die mag wel in het stoeltje.” Nóg een kind? Volgens mijn ritopdracht moet ik vier volwassenen en één kind ophalen op twee adressen, ik ben benieuwd wat de volgende verrassing is.
Onder
het rijden vertellen de kinderen enthousiast: “We gaan met de hele familie met
de bus naar Eurodisney, omdat opa en oma veertig jaar getrouwd zijn.” “Zo, da’s
leuk, wat gezellig.” Intussen zijn we bij het tweede adres aangekomen.
“Laat”,
mompelt de man die open doet. Tja, als je voor twee adressen op dezelfde tijd dezelfde een taxibus bestelt, weet je dat niet iedereen op zijn wenken bediend kan worden.
Ook hier gaan een man, vrouw en twee kinderen mee. Terwijl zijn vrouw probeert om het jongste kind achter in de bus in het stoeltje te wurmen, lukt het de man niet om de voordeur van het busje te openen. Hij zucht en steunt. Ik doe het hem voor: iets harder trekken, dat helpt. De man stapt niet direct in, beklaagt zich eerst over het ontbrekende lampje achter in de bus. Dan begint hij over het kinderstoeltje dat niet past. Zijn dochter is bijna drie, dit zitje is eigenlijk te klein. Ja beste man, denk ik, geef dan ook door hoe groot het kind is, dan regelen wij het perfecte stoeltje.
Ook hier gaan een man, vrouw en twee kinderen mee. Terwijl zijn vrouw probeert om het jongste kind achter in de bus in het stoeltje te wurmen, lukt het de man niet om de voordeur van het busje te openen. Hij zucht en steunt. Ik doe het hem voor: iets harder trekken, dat helpt. De man stapt niet direct in, beklaagt zich eerst over het ontbrekende lampje achter in de bus. Dan begint hij over het kinderstoeltje dat niet past. Zijn dochter is bijna drie, dit zitje is eigenlijk te klein. Ja beste man, denk ik, geef dan ook door hoe groot het kind is, dan regelen wij het perfecte stoeltje.
Eindelijk
zit iedereen. Of nee, toch niet. De man krijgt zijn gordel niet vast, het ding
zit gedraaid opgerold. Hij heeft de riem nu helemaal klem getrokken waardoor er
geen beweging meer in te krijgen is. Maar als ook dat is opgelost, kunnen we
gaan.
Onderweg
kijkt de man regelmatig met een boze blik naar het portierraam, dat een beetje trilt
in de sponning. Zodra we op de autoweg zijn, zucht hij diep terwijl hij op mijn
snelheidsmeter kijkt. Ik voel de spanning oplopen. “Kun je niet harder? Je
rijdt net honderd.” Ik zeg niks. Ik weet het, deze bus komt maar langzaam op
gang, zeker als hij zwaar beladen is, zoals nu. Ik weet dat het vanzelf beter zal gaan als de motor eenmaal warm is.
“Afgekeurd”,
mompelt de man. “Hartstikke afgekeurd. Hebben wij weer.”
Twintig
minuten later zet ik het gezelschap af bij de touringcar die hen naar Parijs
zal brengen. De rest van de familie staat al te wachten. De man stapt als
laatste uit, zijn schoonfamilie negerend steekt hij wat verderop een sigaret op.
Voordat ik met 120 km/u terug naar huis rij, draai ik het portierraampje aan de passagierskant even
goed dicht. Zo, dat rammelt niet meer. Blij dat ik niet mee hoef naar Parijs.
september 2008
Zo zie je maar weer dat mensen eerst roepen voordat er daadwerkelijk gezegd wordt wat er is.
BeantwoordenVerwijderen