zaterdag 4 januari 2014

Alarmbellen



Carnavalsdinsdag, half vier ‘s ochtends. Voor het zalencentrum staat een rij taxi’s gereed om de laatste klanten naar huis te brengen. Ik sta achter in de rij.
Opeens valt hij me op: een jongen van midden twintig, bijna twee meter lang, kaal en met een ruitjeshemd en lederhose. Hij staat apart, observeert nauwkeurig elke taxi en elke chauffeur. Zijn blik blijft op mij hangen. Nou maar net doen of ik niks zie.

Hij komt naar me toe. Of ik hem naar een dorp verderop kan brengen? Ik ruik gevaar. Die jongen stond daar niet voor niks te zoeken naar een gemakkelijke prooi. Ik begrijp zelf niet waarom ik ja zeg, terwijl alle alarmbellen rinkelen. Alle mogelijke problemen flitsen door mijn hoofd. Niet betalen? Portemonnee pikken? Verkrachting? Mes tussen mijn ribben? ‘Aansteller’, denk ik. ‘Je maakt je druk om niks.’ Toch blijft het verdacht.

“Naar welk adres wilt u?” “Doe maar iets.” Dit kan niet, dat zegt geen enkele bonafide taxiklant. Ik besluit alarm te slaan. Er is geen alarmknop in de taxi, maar hopelijk begrijpt de centralist het als ik een cryptische mededeling doe. Ik roep hem op. Geen reactie. Wat nu? Koortsachtig denk ik verder, terwijl mijn passagier vraagt of het vanavond druk is geweest. “Ik denk het wel, maar ik heb maar één caférit gehad. Verder allemaal bejaarden en gehandicapten, van die rekeningritten, weet je wel.” “Oh, dus ook nog geen fooi gevangen?” “Nee, was het maar zo.” In stilte vervloek ik de gigantische dagomzet in mijn portemonnee.

Een tegemoetkomende taxibus seint dat ik moet stoppen. Collega Ton, hij waarschuwt me voor wat obstakels op de weg. “Ik kom daar niet, ik sla dadelijk af om hem weg te brengen” en terwijl ik naar mijn klant wijs, noem ik de naam van het dorp. Ton kijkt mijn passagier aan. “He, die ken ik”, zeggen ze tegelijk. “Paste gij mar goed op, menneke”, roept Ton naar mijn passagier en rijdt weer verder.
“Da’s een goeie”, weet mijn passagier. “Die bracht ons altijd thuis uit de disco. Hij was politieagent en in de weekends verdiende hij bij op de taxi. Nou is hij met de VUT.” In stilte juich ik. Klanten die zich herkend weten, doen geen gekke dingen.

De spanning in de auto is weg, samen praten we over carnaval in zijn dorp. 
Als we er bijna zijn, vraagt hij: “Stop even bij de pinautomaat, ik heb geen geld meer. Eigenlijk had ik zonder betalen weg willen rennen.” Ik weet dat hij dat nog steeds kan, maar dat interesseert me weinig. Niet betalen is beter dan de andere ellende die ik bedacht had. Tot mijn verbazing stapt hij weer in, mét geld. “Ik had de meter al stilgezet, 25 euro is voor jou meer dan genoeg”, zeg ik. “Vertel me nou maar waar je heen wilt.” Verbaasd kijkt hij me aan. “Je bent wel duur hoor, zwarte taxi’s doen het voor 15. Maar je bent de eerste witte chauffeur die me matst. Kijk eens: 5 euro fooi.” Een straat verder zet ik hem thuis af.

februari 2008

Geen opmerkingen:

Een reactie posten