maandag 6 januari 2014

Oeteldonk



Of ik met carnaval met een aantal collega’s in Den Bosch wil rijden, ze zoeken nog chauffeurs voor een pendeldienst die vanaf het Casino de bezoekers van het seniorencarnaval naar huis willen brengen. Ja hoor, geen probleem. Ik vier zelf geen carnaval, ik heb een hekel aan hossen en aan leuk-doen-omdat-iedereen-dat-doet. Maar ik vind het wel leuk om weer eens te zien hoe anderen zich eraan te buiten gaan.

Vanaf een uur of negen staan we met een stuk of acht busjes in slagorde opgesteld bij het Casino. Er is zelfs een verkeersbegeleider/ordehandhaver van een veiligheidsdienst, speciaal om te zorgen dat de mensen in de juiste busjes terechtkomen. Want wij krijgen geen vaste routes, op het moment dat er veel mensen naar de bijvoorbeeld Maaspoort, Kruiskamp of Vught willen, dan rijdt daar een busje heen.
Het is een gezellige boel onder de chauffeurs. Dikke verhalen, stoere anekdotes en af en toe een schuine mop. Ook de verkeersbegeleider mengt zich er in. “Jullie zijn toch uit Oss? Daar heb ik pasgeleden nog gewerkt, toen de goederenrails naar de haven weer in gebruik is genomen. Wat een volk, die Ossenaren, die willen niet wijken voor een trein. Grote mond, wat getrek en geduw, maar ik heb het allemaal kunnen sussen. Da’s nou mijn sterkste kant: conflicthantering. Daarom sta ik hier, want vorig jaar schijnt er hier flink geknokt te zijn en toen hebben de chauffeurs het bijltje erbij neergegooid. Dat is dit jaar niet de bedoeling. Mocht er nou toch iets gebeuren en zie je mij niet in de buurt, bel me dan even.” Hij geeft ons zijn telefoonnummer.

Ik kan me met geen mogelijkheid voorstellen dat die lieve, oude mensen op de vuist zouden gaan. Ik heb vanavond al een paar ritten weggereden en de een na de ander zijn alle passagiers vriendelijk en blij dat ze zo goed worden thuisgebracht.
Maar dan, rond half elf, is het opeens helemaal anders. Ik kom juist terug van een rit. Op de voorheen rustige Parade staat ineens een horde mensen te roepen en te dringen. De verkeersbegeleider draagt nu zijn pet van ordehandhaver. Hij probeert er vergeefs bovenuit te komen. Op het moment dat ik stop, worden de deuren van de bus al opengetrokken. “Chauffeur, goade gij noar zuid?” “Neej, om den dooien dood nie! Wè moete noar d’n Helftheuvel en wè stoan hier al veul langer te waachte.” “Wa denkte gullie wel, D’n Donk, de Rompert en de Reit, doar moete wè zèn. Dè ligt allemoal bè mekoares en wè zen mi z’n oachte, dus wè goan soame in di buske!”

De brutaalste wint, hij moet naar zuid. De ordebewaker schuift er nog een paar mensen bij en klapt de deur dicht: “Rijen, voordat het mis gaat.”
Ik noteer alle adressen, puzzel in sneltreinvaart een logische route door de stad in elkaar. “Ik ben dun uurste!” roept haantje de voorste, een dikke alcoholkegel uitstotend. “Ik dacht het niet meneer. U woont achteraan in zuid, het is logischer om eerst die andere mensen thuis te brengen.” “Wa krijge we nou?” Als er geen andere mensen tussen ons hadden gezeten, had ik op dit moment mijn eerste klap te pakken.  Vloekend en tierend probeert de man zijn gelijk te krijgen. In plaats van dat de andere passagiers hem tot rust proberen te brengen, beginnen zij ook. “Ja wacht effe, IK wil als eerste noar huis. Ik moet piese en as ge nie gauw noar men huis rijdt, zeik ik hier in munne box.” “Wa lulde gè nou, ansteller. Dan hadde moar bij ut Casino noar de plee moete goan. IK woon het dichtst bij, ut is mèn beurt om uit te stappe.”
Ze bekvechten maar een eind heen. Ik sluit mezelf af en rijd verder.

Bij de aanvang van deze rit heb ik al geleerd dat ik niet meer met een volle bus aan het einde van de Parade moet keren. Dat geeft zoveel commentaar en gedoe in die bus, bovendien zie ik door de mensen in de bus en door alle condens nauwelijks wat ik doe. De Choorstraat inrijden kan ook niet, die is afgesloten. Dus besluit ik onderweg dat ik de volgende keer met een lege bus doorrijd tot het einde van de Parade, daar keer en dan met de neus in de goede richting voor het Casino ga stoppen.
Dat had je gedacht. Als ik weer terugkom bij de Parade is er chaos alom. Mensen versperren de weg en weigeren aan de kant te gaan. Aan alle kanten worden deuren opengetrokken, mensen stappen in, dringen binnen en dat allemaal terwijl ik nog stapvoets rijd. De ordebewaker staat in de achterste gelederen te roepen en te trekken.
Zelfs mijn deur vliegt open, iemand trekt aan mijn arm, ik moet moeite doen om het stuur in bedwang te houden, de bus zwiept wat opzij. Op dat moment springt er ook iemand aan de voorkant tegen mijn rijdende bus aan. Hij stompt met twee vuisten hard op de voorruit en ik stamp zo hard als ik kan op de rem en op de claxon. Tegelijk.

Dat helpt. Even. Van de schok vallen verschillende mensen uit mijn bus. Gelukkig valt niemand hard. Nu zijn er opeens twee kampen: mensen die furieus tegen mij tekeer gaan en mensen die inzien dat het inderdaad gekkenwerk is om de bus zo te belagen. De laatste groep krijgt de overhand. Gelukkig. De ordebewaker kan nu weer dicht genoeg in de buurt komen om een nieuw groepje te formeren. Ze willen naar Orthen, Hambaken en Maaspoort. Zodra iedereen zit, rijd ik alsnog naar het einde van het plein om buiten de menigte te kunnen keren. Daarna moeten we weer terug door de meute, een andere weg is er niet vrij. Maar wat doen doe gekken nou? Mijn passagiers gooien zelf de schuifdeur open om nog een paar mensen binnen te trekken. “Eruit!” Ze blijven zitten. Ik rijd tot ik een eindje buiten de menigte ben, daar stop ik en zet de motor af.
“Chauffeur wa doede nou? Rije godverdomme!” “Niet met zoveel passagiers. Zolang die mensen erin zitten, rijd ik geen meter verder.” “Da zulle wij wel eens zien.”
Ik houd mijn poot stijf, de sleutel heb ik intussen uit het contact gehaald en in mijn zak gestoken.
Gelukkig duurt het maar een minuut of vijf, dan heeft het wijzere deel van de passagiers de rest bijgebracht dat uitstappen echt het verstandigst is. We kunnen gaan rijden.

Naast me zit een halfdronken man. “Is di jouw leste ritje, vrouwke? Gè brengt mèn toch zeker wel as leste noar huis? Da bledde gè lekker bè mèn, wa? Kunne we soame nog wa plezier moake.” “Meneer, u woont hier dichtbij, u mag er als eerste uit.” “Nee, schatje, da kunde nie moake.” Hij zit midden op de voorbank, haast schouder aan schouder met mij. Hij steekt zijn hand uit, legt hem op mijn been. Ik leg de hand terug. Dan slaat hij diezelfde arm om mijn schouder. Voordat ik iets kan doen, pakt de passagier achter mij de arm op en duwt hem terug. “Afblijve.” “As gij oe haand nie thuis kunt houwe, madde mèn wel es knuffele”, zegt een beer van een vent die aan de andere kant naast de man zit. Hij toomt wat in.  Als ik de man voor zijn huis uit de bus zet, begint hij te huilen: “Wa moet ik nou, dun hulle naacht allenig blijve?” Maar ik zit al weer in de bus en zowaar, de rest van de rit is nog gezellig ook. De andere passagiers hebben in de uitgestapte man een zwart schaap gevonden en nu hij toch uit de bus is, kunnen ze allemaal lekker op hem afgeven.
Nadat de laatste passagier weer thuis is, ga ik zelfs vol goede moed terug naar de Parade.

Deze keer heb ik alle deuren van binnenuit gesloten. Het werkt. Trekken, bonzen, schoppen, slaan. Schelden, vooral veel schelden. En denk nou niet daar voor het Casino alleen 
de heffe des volks, het gepeupel, het canaille, het crapuul, het gemeen, het grauw, Jan Rap en zijn maat, het janhagel, de plebs, het rapaille, schorem of schorremorrie van Oeteldonk bijeen staat. Neen, integendeel zelfs. Het merendeel gedroeg zich weliswaar zo, maar liet zich vervolgens wel door mij naar dure huizen in de betere gedeelten van de Bossche wijken brengen.
Maar goed, even terug naar dat Casino aan de Parade. Deze keer zijn er geen andere busjes, die zijn zeker al op pad. De ordebewaker is ook spoorloos. En ik moet wel zó ontzettend dringend naar de wc. Ik parkeer op de instapplek, laat het raampje een klein stukje zakken en zeg tegen de menigte dat ik eruit wil en naar de wc ga. “Als me dat niet lukt, heeft iedereen pech, want dan rij ik niet meer. Dan ga ik nu naar huis.” Het duurt even voor het werkt. Weer opnieuw zijn er net voldoende mensen bij zinnen om de rest terug te fluiten. Ik stap uit en klik meteen alle deuren weer op slot.
Het Casino is ook op slot, terwijl er nog heel wat volk binnen is. “Wie eenmaal buiten is, komt er niet meer in”, vertelt een Oeteldonker me. Ik bel, klop, roep, en bel uiteindelijk de ordebewaker op. Iemand anders neemt de telefoon aan. “Ik doe wel open.” Even later kan ik binnen en naar de wc.
De ordebewaker blijkt uit lijfsbehoud naar binnen te zijn gevlucht. Hij houdt het helemaal voor gezien, heeft nog nooit zo’n gekkenhuis meegemaakt. “Ze maken elkaar daarbuiten maar af, daar blijf ik niet langer tussen staan. Ik zal dit ook rapporteren, als ze hier nog ooit assistentie nodig hebben, bellen ze de politie maar.”

Ik slik eens diep, stort me dan weer terug in het diepe.  Bij mijn bus heeft zich intussen een groepje gevormd dat richting Vught wil. Ook zijn er meer busjes gearriveerd, waardoor de meute zich een beetje heeft verspreid. Snel stappen we in. Voordat de andere mensen merken dat mijn busje gaat vertrekken, zijn de deuren al weer op slot. Het wordt een rustige rit. Gelukkig.
Een klein uur later blijkt bij het Casino de rust wedergekeerd. Ik kan naar huis. Dit was mijn eerste en mijn laatste carnaval in Oeteldonk. Wat een volk!

maart 2010



Geen opmerkingen:

Een reactie posten